Meer over JB Schuil
Kies uit: |
![]() |
Jouke Broer Schuil werd op 20 maart 1875 in Franeker geboren. Hij gaat naar de HBS in Harlingen en kiest daarna voor een militaire loopbaan. Na de Koninklijke Militaire Academie in Breda wordt hij officier, eerst in Nederlands-Indië en later in Nederland. Na een aantal toneelstukken te hebben geschreven besluit hij in 1910 toneelrecensent te worden bij het Haarlems Dagblad. Tijdens WO I wordt hij nog gemobiliseerd en in 1917 geeft hij zijn functie van beroepsofficier op.
Na op het idee te zijn gebracht door zijn familie, verschijnt in 1910 zijn eerste jongensboek, Jan van Beek. Met een zekere regelmaat volgden er nog vijf, de laatste in 1930. Zijn toneelkritieken schrijft hij tot in het begin van WO II. Hij houdt er dan mee op, want over Kulturkammer-toneel wilde hij niet schrijven.
De opbrengsten van zijn boeken, toneelstukken, recensies en voordrachten maakten het Schuil mogelijk tot aan zijn overlijden voornamelijk door zijn pen in zijn bestaan te voorzien. Hij overlijdt op 24 oktober 1960 in Zandvoort.
Een biografie (met nogal wat waardeoordelen en kleine foutjes) is te vinden in het Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994).
FAMILIE EN MEER BIOGRAFISCHE DETAILS
Schuils vader, Martinus Schuil (Harlingen, 26 april 1842- Drachten, 22 maart 1899), was musicus en componist. Hij trouwde op 8 juli 1869 in Franeker met Martha van der Meulen. Zij kregen drie kinderen, twee dochters (Ake, 6 april 1870; Anna Cornelia, 26 december 1872) en een zoon. Vader Schuil had zijn eigen vader, Jouke, al op zeer jonge leeftijd verloren. Zijn moeder was een paar jaar daarna hertrouwd met de broer van zijn vader (zijn oom dus), die Broer heette. Zijn eigen zoon noemde hij daarom naar zijn vader, stiefvader en oom: Jouke Broer.
Kort na de geboorte van Jouke Broer verhuisde het gezin van Franeker naar Harlingen. Vader componeerde er op los en vierde triomfen met zijn kinderoperette De Woudkoningin. Hij kon van de opbrengsten van zijn muzikale werkzaamheden in 1879 het huis Noorderhaven 102 kopen, nadat het gezin eerst gehuurd had gewoond op de hoek van de Voorstraat en de Vismarkt. Dit laatste huis (Voorstraat 24) zou herkenbaar beschreven zijn in ‘De Katjangs’ (het huis van tante Foke en tante Koosje).
Jouke Broer ging naar de HBS en moest één jaar naar een kostschool in Velp (vastgelegd in ‘Jan van Beek’, maar in werkelijkheid was de directeur “een goeierd”). Hij koos daarna voor een militaire loopbaan (“Waar heeft die jongen het van", zei zijn moeder, “het moet van de min zijn, want die had een kind van een soldaat”), omdat hij dweepte met Napoleon en de romantiek van het leger hem onweerstaanbaar aantrok.
Maar ook toen al was Schuil gefascineerd door het toneel. Op 19-jarige leeftijd schreef hij, kadet nog, zijn eerste toneelstuk, "Strijd", dat werd opgevoerd door "de Koninklijke Letterlievende Vereniging J.J. Cremer". Het stuk werd positief - wellicht welwillend - ontvangen.
Na zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda werd hij officier in het Koninklijk Nederlandsch Indische Leger (KNIL). Op 22-jarige leeftijd vertrok hij naar de Oost. Misschien iets te snel naar zijn smaak, want zijn huwelijk met de zangpedagoge Amalia (‘Maal’) Jacoba Hol (dochter van muziekdirecteur Rijk Hol uit Nijmegen) op 15 december 1897 werd daardoor “met de handschoen” gesloten: de bruid was nog in Nederland, de bruidegom woonde te Weltevreden bij Batavia. Korte tijd later voegde de bruid zich bij haar echtgenoot.
Schuil bleef tot 1905 in Nederlands-Indië. In die tijd overleed zijn vader op 22 maart 1899 in Drachten, waarnaar Schuils ouders vermoedelijk inmiddels waren verhuisd. Schuil was als 2de luitenant der infanterie gelegerd in Weltevreden, niet ver van Batavia (Djakarta), en later op een post in Borneo. Volgens zijn familie was dat Pontianak (waar ook het verhaal van De Katjangs begint), maar er is ook sprake van een post in de binnenlanden.
Omdat het tropische klimaat te zwaar was voor Schuils vrouw, keerde het echtpaar in 1905 terug naar Nederland. Zij woonden eerst in Den Helder en vanaf 1908 in Haarlem. Schuil is daar - afgezien van een korte onderbreking tijdens WO II - de rest van zijn leven blijven wonen.
Nog op Borneo had Schuil een toneelstuk geschreven. "Gedeballoteerd", dat in Nederlands-Indië speelt. Het wordt meteen als hij terugkeert naar Nederland opgevoerd. De besprekingen in Het Volk, Elsevier en Het Nieuws van de Dag zijn gunstig. Ook de acteurs speelden het graag, "want je er mag in roken en drinken". Een van de latere voorstellingen werd nog bijgewoond door Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik. "Zijn de toestanden in Indië werkelijk zo?", had de koningin gevraagd.
Schuils belangstelling voor en actieve betrokkenheid bij het toneelleven leiden ertoe dat hij In 1910 wordt gevraagd om toneelrecensent van het Haarlems Dagblad te worden. Hij grijpt de gelegenheid met beide handen aan. Na de mobilisatie geeft hij in 1917 zijn functie van beroepsofficier op. Bij Koninklijk Besluit van 23 september 1924 wordt hij wel nog bevorderd tot reserve-majoor van het 10e Regiment Infanterie.
Uiteindelijk zal Schuil een paar duizend kritieken schrijven, waarvan een aantal voor de Nieuwe Rotterdamse Courant. In het Haarlemse toneelleven neemt hij een belangrijke plaats in. Een voorstelling is niet compleet als hij er niet is. "Schuil is er, we kunnen beginnen", zouden de acteurs aan het begin van de voorstelling hebben gezegd. Hij heeft zijn vaste stoel in de schouwburg, is lid van de commissie van toezicht, richt in 1912 met Nolst Trenité (Charivarius) de Haarlemse Toneelclub op en is betrokken bij het Nederlandse Toneelverbond. Hij wordt van de meeste verenigingen erelid, op latere leeftijd ook van de Haarlemse sociëteit Teisterbant. Van 1916 tot 1920 schrijft hij nog een aantal toneelstukken, die tot in de jaren dertig van de vorige eeuw geregeld worden opgevoerd.
In 1909 begint Schuil met het schrijven van zijn eerste jongensboek, dat later de titel "Jan van Beek" kreeg. Omdat zijn neefjes altijd aan zijn lippen hingen als hij vertelde, had één van zijn zwagers eens op een avond gezegd: “Waarom schrijf jij toch nooit eens een jongensboek? Mij dunkt, dat je daar zeker slag van zoudt hebben”. De volgende avond zat hij al aan zijn schrijftafel en een maand later was het boek af. Hij ging ermee naar uitgever H.J.W. Becht te Amsterdam, omdat die zo'n succes oogstte met de Schoolidyllen van Top Naeff. Becht (de oude) accepteerde het boek meteen. Voor f 250,- koopt Becht van Schuil "het auteursrecht in zijn volle omvang van een door hem geschreven en persklaar gemaakt verhaal voor jongens: De kostschooljaren van Jan van Beek” (gezegelde kwitantie met als datum op het zegel 23 oktober 1909).
Auteur en schrijver zijn elkaar vanaf dat moment steeds trouw gebleven ("Wij hebben - gelukkig - nooit moeilijkheden met elkaar gehad", schrijft Schuil in 1954). De boeken van Schuil hebben succes, Schuil is productief en zijn uitgever betaalt hem steeds beter. De Katjangs levert hij in in 1911 (voor f 400, gezegelde kwitantie van 2 december 1911), de AFC'ers in 1914 (voor f 800, gezegelde kwitantie van 23 mei 1914), de Artapappa's in 1920 (voor f 1.500, gezegelde kwitantie van 6 maart 1920). Voor de tweede druk van de Katjangs krijgt Schuil f 300 (gezegelde kwitantie van 17 juli 1915), voor de tweede druk van Jan van Beek f 200 (gezegelde kwitantie van 5 augustus 1917). Op 4 december 1920 krijgt Schuil als voorschot f 800 voor de 4de, 5de, 6de en 7de druk van de AFC'ers. Uit een ongedateerde kwitantie uit die periode blijkt dat hij ook nog f 250 ontvangt voor het 5de duizendtal van de Artapappa's.
Na een aantal jaren stilte - Schuil verklaarde daarover dat zijn journalistieke werk hem volledig in beslag nam - verschijnt in 1928 Doodverklaard, waarvan de titel later wordt veranderd in Rob en de stroper van Tjot-Idi. Het is Schuils lievelingsboek, waarvan iedere herdruk met veel enthousiasme door hem wordt onthaald. Cynisch genoeg is dit boek tijdens zijn leven het minst herdrukt van al zijn jongensboeken.
In 1930 schrijft Schuil tenslotte Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen, waarin de helden van Jan van Beek, de AFC'ers en de Katjangs bij elkaar komen. Daarna schrijft Schuil geen jongensboeken meer; hij vindt zichzelf daarvoor inmiddels te oud. Hij was bang dat zijn jongens aan frisheid zouden inboeten en de jeugd zich niet meer in hen zou herkennen, hoe zeer hij er ook voor zou hoeden hen te braaf te maken en ervoor zou zorgen, dat zij " ridderlijk, eerlijk en fair" zouden zijn.
In 1938 overlijdt Schuils echtgenote. Zij hadden geen kinderen, maar een leerlinge van zijn echtgenote, de alt Annie Woud, werd door het echtpaar Schuil gezien als hun pleegdochter. WO II brengt Schuil grotendeels door in een buiten van de familie, de Kortenkamp in Epe. In 1950 wordt zijn 75-ste verjaardag luister bijgezet door een liber amicorum met honderden bijdragen uit o.a. de toneelwereld, welk boek in de kluis van het Nederlands Theater Instituut (vroeger het Toneelmuseum) wordt bewaard. De 80-ste verjaardag van Schuil in 1955 is goed voor artikelen in nagenoeg alle dagbladen en een interview bij de AVRO. Kort voor zijn dood komt een in opdracht van het stadsbestuur door Kees Verweij geschilderd portret in de stadsschouwburg van Haarlem te hangen. Hij overlijdt in Zandvoort op 24 oktober 1960.
Jaar Titel/druk Illustraties Opmerking
JAN VAN BEEK
1910
Uit den kostschooltijd van Jan
Sluyters
Jan van Beek
De illustratie met de namen van het
Drievingerenverbond is door Schuil zelf
ontworpen; de illustratoren hebben de naam
"Demosthenes" kennelijk per abuis weggelaten
1917 2de druk Jan Sluyters Vanaf de 2de druk is de titel: Jan van Beek
1921 3de druk Jan Sluyters
1946
5de druk
Ton Hulse
De Koninklijke Bibliotheek schat deze uitgave
op 1947; uit een brief van de uitgever van 4 april
1946 blijkt evenwel, dat het boek op die datum
al was uitgebracht
1950
6de druk
Ton Hulse
Omgezet in de moderne spelling; Schuil schrijft
er wat "snikken" uit te hebben gehaald
1958 7de druk Ton Hulse
1979 10de druk Reint de Jonge
198x 11de druk Reint de Jonge
DE KATJANGS
1912 De Katjangs O. Geerling
1915 2de druk O. Geerling
1925
Geen vermelding druk
O. Geerling
Op het schutblad is vermeld "Goedkoope
uitgave"
1925 4de druk O. Geerling
????
5de druk
O. Geerling Tom
is geboren op 15 januari 1895,
Thijs
is van 18 november 1896
1940 7de druk O. Geerling
1950
8ste druk
A. van Bommel Schuil schrijft er wat "snikken"
uit te hebben
gehaald
en te zijn opgetreden als
"prijsregelaar", omdat nogablokken van 3 cts te
veel tot het verleden behoren.
Tom
is geboren op 15 januari 1920.
Thijs
is van 18 november 1921
1955 9de druk A. van Bommel
1962 10de druk A. van Bommel
????
11de druk
A. van Bommel "De uitgever heeft gemeend
juist te handelen,
geen
wijziging in de tekst te laten aanbrengen,
daar
hierdoor aan de geest van het boek en de
tijd waarin het speelt geweld zou worden gedaan."
1979 13de druk Reint de Jonge
1987
15de druk
De tekst is bewerkt en vernield door
Suzanne Braam
DE AFC’ERS
1915 De A.F.C.-ers O. Geerling
1920 3de druk O. Geerling
192x 4de druk O. Geerling
1949
5de druk
Op het schutblad is vermeld "Derde druk";
Schuil vindt de illustraties schandelijk slecht;
de Ka-Mossel-scène wordt door hem aangepast
1953
6de druk
R. van Looy
De Koninklijke Bibliotheek vermeldt als jaar
"195x"; uit de correspondentie tussen uitgever
en auteur blijkt evenwel dat deze druk in 1953
verschenen is
1959 7de druk R. van Looy
????
8ste druk R.
van Looy en Peperkamp heeft de personen
afgebeeld in
H.
Peperkamp de illustraties van Van Looy op een
onbeholpen
manier
van moderne kleren voorzien
1971
9de druk
R. van Looy en
H. Peperkamp
1977 ??de druk Reint de Jonge De titel is gewijzigd in "De AFC-ers"
DE ARTAPAPPA'S
1920 De Artapappa's O. Geerling
1920 2de druk O. Geerling
193x
8ste druk
M. Krabbé
In die tijd bestonden er volgens de Koninklijke
Bibliotheek plannen om het boek te verfilmen
1953
9de druk
R. van Looy
Op verzoek van zijn uitgever verandert Schuil in
het voorwoord "Indië" in "Borneo" en hij jokt
dat dat woord verder niet in het boek voorkomt
1959 10de druk R. van Looy
1966 11de druk R. van Looy Omslagillustratie van H. Peperkamp
1979 13de druk Reint de Jonge
ROB EN DE STROPER VAN TJOT-IDI
1928 Doodverklaard Henri Pieck
1932
2de druk
H. Pieck Titel
"Rob en de stroper van
Tjot-Idi (Doodverklaard)"
1955
3de druk
R. van Looy
Vanaf de 3de druk is de titel "Rob en de
stroper van Tjot-Idi"
1960
4de druk
Het bericht van deze herdruk bereikte Schuil
vlak voordat hij werd opgenomen; in zijn laatste
brief aan zijn uitgever van 28 oktober 1959
schrijft hij dat dit bericht hem "echt goed deed"
1976 6de druk Reint de Jonge
1979 7de druk Reint de Jonge
1987
??de druk
De tekst is bewerkt en vernield door
Suzanne Braam
HOE DE KATJANGS OP DE KOSTSCHOOL VAN BUIKIE KWAMEN
1930 Hoe de Katjangs op de kostschool
van Buikie kwamen T. Leeser
1952
3de druk
T. Leeser
In die tijd bestonden er volgende de Koninklijke
Bibliotheek plannen om het boek te verfilmen;
Schuil verwijdert uit het laatste hoofdstuk de
suggestie dat er nog een vervolg zal komen
1955 4de druk T. Leeser
1964 5de druk T. Leeser
1969 6de druk Titus Leeser
1976 7de druk Reint de Jonge
1978 8ste druk Reint de Jonge
???? 9de druk
1894 Strijd [volgens Guus Luijters, 1979, in 24 uur geschreven]
1895 Revue voor de KMA opgevoerd in Concordia in Breda
1905 Gedeballoteerd, Indisch blijspel in drie bedrijven
1905 Het Offerlam, dramatische schets in twee bedrijven
1906 Mesalliance
1906 Een gelovige
1909 Fatsoen
1916 Gelukkig getrouwd, eenakter
1916 Chaîne Anglaise, eenakter
1916 Mobilisatie-herinneringen van een Landweerman
1919 Dodenrit, eenakter
1920 Intermezzo, eenakter
1920 De zedelijkheidsdictator
1920 Voetbalmaniakken
1925 De laatste ronde (voetbalblijspel in één bedrijf)
BRONNEN VOOR DE BIOGRAFISCHE EN BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS
Voor het samenstellen van dit onderdeel van deze site is gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Soms zijn deze vermeld of blijken zij uit de context, soms is dat niet het geval. Op een website kun je immers moeilijk met voetnoten werken. De niet genoemde bronnen zijn:
- Y.J. Elsinga, ‘Martinus Schuil (1842-1899), Een leven vol muziek’, herkomst en jaar onbekend (overdruk uit de Schuil-map van Tresoar te Harlingen)
- fd., Harlingers die naam maakten, Jouke Broer Schuil, Harlinger Courant 29 september 1991
- Genlias, de burgerlijke stand uit de 19de eeuw on line
- Jeanne Roos, ‘Van beroepsofficier tot schrijver’, interview, Parool 19 maart 1955
- ‘J.B. Schuil - schrijver van o.a. “De Katjangs” - werd 80 jaar geleden in Franeker geboren’, interview, Leeuwarder Courant 12 maart 1955 (zelfde tekst in de Provinciale Zeeuwse Courant van 12 maart 1955)
- ‘J.B. Schuil tachtig jaar’, Haarlems Dagblad 19 maart 1955
- Nederlandse Centrale Catalogus, de catalogus van de grootste Nederlandse bibliotheken on-line
- J.B. Schuil, interview ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag met Marijke van Raaphorst, uitgezonden door de AVRO op 28 oktober 1955 om 14:45 uur (de tekst van het hele interview, met vragen en antwoorden, was door Schuil zelf geschreven en bevindt zich nog in het archief van zijn vroegere uitgever H.J.W. Becht)
In de loop der jaren zijn er ook stukken verschenen, waarin de jongensboeken van Schuil aan een wat diepere analyse worden onderworpen. In chronologische volgorde:
- Jan Geurt Gaarlandt, ‘Jan van Beek, De Katjangs: De held als buurjongen’, Vrij Nederland, 2 augustus 1975;
- Guus Luijters, ‘Had Dik Trom een vader?’, Panorama 4 december 1979 [dit artikel bevat enerzijds foute informatie en anderzijds plausibele gegevens, die in geen enkel tijdens het leven van Schuil verschenen stuk terug te vinden zijn; de bronnen worden niet vermeld]
- Henk van Gelder, ‘ 't Is een bijzonder kind, dat is ie; Kinderboekenschrijvers van toen’, Bussum 1980, p. 83-90 [er staat veel informatie in die in andere bronnen niet te vinden is; de auteur weet zelf niet meer waar hij het vandaan heeft; opmerkelijk zijn het portret van het echtpaar Schuil, de verhalen over Schuils nichtjes, de mededeling dat Schuil ooit gelegerd is geweest aan de oostkust van Sumatra en de ‘onthulling’ van de achternaam van Puk];
- Harry Bekkering, ‘Ridderlijkheid, eerlijkheid en “fair play”, De 19de eeuwse wereld van J.B. Schuil ’, Bzzletin 11 (1983), p. 13-21 [leunt sterk op Van Gelder; vermeldt ten onrechte dat De Artapappa's “een beeld geeft van de tijd, toen de Boeren de zwarte bevolking in Zuid-Afrika aan zich trachtten te binden”; de titel van het stuk komt van Schuil zelf].
1. Portret van JB
Schuil, door hem geschonken aan zijn uitgever, vermoedelijk van vóór 1920
(opgenomen in het archief van zijn toenmalige
uitgever H.J.W. Becht).
2. De door Schuil zelf - op een stukje van een envelop - gemaakte tekening voor Jan van Beek (nog toe te voegen).
3. Kwitantie voor de auteursrechten van Jan Beek (nog toe te voegen).
4. Portret van Schuil en zijn echtgenote Amalia Hol uit de tijd dat Schuil nog beroepsofficier was en een snor droeg (nog toe te voegen).